DNA sporen leidden naar de overvallers van een juwelier in Hillegom.Het bewijs is niet onomstreden, omdat het afkomstig is uit mengprofielen’ die naar verschillende personen wijzen. Dat stelt hogere eisen aan DNA-rapportages. Die kunnen leesbaarder en begrijpelijker, leert onderzoek. Het Nederlands Forensisch Instituut ziet echter geen reden om zijn rapporten te herschrijven.
‘Liggen, blijven liggen!’ ‘Naar achteren! Kluis, kluis!’ Op dinsdagochtend 18 mei 2010 zijn drie mannen in donkere regenkleding met donkere mutsen de winkel van een juwelier in Hillegom binnen gestormd. Zij bedreigen de eigenaar, een vertegenwoordiger en vijf personeelsleden met een pistool, nemen ringen en sieraden mee en vluchten op een scooter. Een politiehelikopter ziet de scooter later in de tuin van een woning. In deze woning worden drie jongemannen aangetroffen. In de schuur liggen kledingstukken en andere voorwerpen die gebruikt lijken bij de roofoverval.
Camerabeelden, getuigenverklaringen, vinger- en schoenafdrukken wijzen op betrokkenheid van de drie jongens. Op een linkerhandschoen, een rechterhandschoen, een boxershort en een houten kistje uit de vitrine van de juwelierszaak zitten DNA-mengprofielen, waarbij steeds één spoor wijst naar de drie verdachten. De profielen bevatten verder sporen van onbekend gebleven jongens.
Bij sommige profielen van sporen op de handschoenen is de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig persoon overeenkomt met dit DNA-profiel volgens de DNA-deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut ‘kleiner dan één op één miljard’. De contra-expert van de verdediging kan niet uitsluiten dat de verdachten mogelijk donor zijn van een deel van het aangetroffen celmateriaal. Hoewel ‘ook DNA-materiaal van anderen op de in beslag genomen goederen is aangetroffen’ vindt de rechtbank het gezien de samenhang tussen alle aanwijzingen bewezen dat de drie verdachten de personen zijn die de overval op de juwelierszaak hebben gepleegd. De verdachten zijn in beroep gegaan.
Volgens Patrick van der Meij (Cleerdin & Hamer), de advocaat van één van de verdachten, zeggen de DNA-sporen niets over het tijdstip dat de verdachten met het materiaal in aanraking zijn gekomen, laat staan dat die het bewijs leveren dat de verdachten de overval hebben gepleegd. ‘Er zijn in totaal negen jongens in de woning geweest. En één van die personen heeft de politie nooit kunnen vinden. De puzzel die de rechtbank heeft gelegd, levert misschien een mooi plaatje op, maar er ontbreken stukjes en er zijn stukjes verwisseld.’
Door de onduidelijkheid van DNA-rapportages hecht de rechter teveel waarde aan DNA- bewijs, vindt Van der Meij. ‘Het is abracadabra en lastig te doorgronden. Je ontkomt er haast niet aan een contra-expert in te schakelen die in begrijpelijke taal aangeeft wat de beperkingen zijn van de bevindingen.’
Begrijpelijker kan
In 2012 bleek uit Gronings onderzoek dat politiemensen de rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) minder leesbaar vinden dan die van de particuliere NFI-concurrenten. Het NFI heeft het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) daarop gevraagd te onderzoeken of de DNA-rapportages begrijpelijker kunnen worden gemaakt. Het NSCR heeft daarvoor in totaal zeventig rechters, officieren van justitie en rechercheurs ondervraagd.
De conclusie van DNA-rapporten – Makkelijker kunnen we het niet maken, begrijpelijker wel is dat het taalgebruik nog eenvoudiger kan, maar dat begrijpelijker taal op zichzelf niet leidt tot een beter begrip. Gebruikers hebben behoefte aan een toelichting en extra informatie. Zij willen graag weten van welke aannames en keuzes de onderzoekers zijn uitgegaan, toelichting op de verschillende soorten DNA-profielen die zijn gevonden en uitleg over wat nu precies wordt verstaan onder een match. Volgens het NSCR maakt het toevoegen van deze informatie en een toelichting de rapporten daadwerkelijk begrijpelijker.
De gebruikers willen alle denkstappen van de onderzoeker kunnen volgen. Daarom bevelen de onderzoekers aan om de rapporten ‘verregaand te herschrijven’ en de bevindingen beter toe te lichten. De advocatuur was overigens niet bij het begrijpelijkheidsonderzoek betrokken. Volgens het NFI behoorde de advocatuur nog niet tot de doelgroep toen het onderzoek begon; het NFI mag pas sinds mei 2012 onderzoek doen in opdracht van de advocatuur.
Motor
Het NFI ziet in de uitkomsten van het begrijpelijkheidsonderzoek geen aanleiding om de rapportages op een andere leest te schoeien. Wel gaat het instituut de communicatie met politie en justitie verbeteren. Verder wijst het NFI op de vele publicaties over DNA-onderzoek op zijn website en op de verschillende NFI-opleidingen en -cursussen. Zo is er ook een DNA-cursus voor advocaten.
Daarmee haakt het instituut in op een andere conclusie uit het begrijpelijkheidsonderzoek: rechters en officieren die de basisliteratuur over DNA-onderzoek hebben gelezen, snappen de rapportages beter.
Marijke Malsch van het NSCR en één van de begrijpelijkheidsonderzoekers: ‘NFI-medewerker Lex Meulenbroek heeft een heel goed boek over DNA-onderzoek geschreven. Maar alleen dat boek lezen is niet genoeg. Je moet je kennis onderhouden.’ Dit jaar verschijnt overigens een nieuw boek waarin Meulenbroek de ontwikkeling die het DNA- onderzoek heeft doorlopen uiteenzet aan de hand van vijfentwintig spraakmakende strafzaken. ‘Zo proberen we de DNA-wetenschap voor iedereen begrijpelijker te maken,’ zegt NFI-woordvoerder Eef Herregodts.
Cees Korvinus (Korvinus Van Roy & Zandt), de eerste advocaat die ooit met succes DNA-bewijs torpedeerde, is het met het NFI eens. Ook hij vindt de kwaliteit van DNA-rapporten in het algemeen goed. ‘Het probleem ligt eerder bij de juristen. Zij zouden zich beter moeten scholen. Wel zou het NFI een algemene toelichting kunnen geven op wat je wel en niet met de gegevens kunt. Maar het moet de interpretatie daarvan overlaten aan de partijen.’
Of meer toelichten werkt zal binnenkort blijken. Bij drie rechtbanken is geëxperimenteerd met forensisch medewerkers die rechters onder meer helpen bij DNA-rapportages. De evaluatie van het experiment bij de rechtbanken wordt vermoedelijk in maart openbaar. Bij twee gerechtshoven loopt momenteel eenzelfde pilot. Cees Korvinus wijst erop dat de forensisch medewerker alleen iets mag zeggen in het bijzijn van alle partijen. ‘Tenzij het hele algemene informatie is.’
Volgens Diederik Aben, advocaat-generaal bij de Hoge Raad, valt de begrijpelijkheid van rapporten wel te verbeteren. Maar er zijn grenzen. ‘Je kunt het niet opschrijven in Jip-en-Janneke-taal. Ik geef zelf cursussen over forensisch bewijs. Je moet als jurist begrip hebben voor de methodologie en je informeren over het onderwerp. Maar je moet niet zelf een deskundige willen worden.’
Of de wijze waarop de rapporten nu zijn opgesteld tot fouten leidt, zoals advocaat Van der Meij vreest, valt volgens Aben niet te zeggen. ‘We weten niet hoe vaak er foute beslissingen worden genomen. Veel gebruikers van rapporten maken zich vermoedelijk schuldig aan de prosecutor’s fallacy, maar zo’n redeneerfout hoeft niet zonder meer tot foute beslissingen te leiden. (zie kader hieronder) Juist als het gevonden DNA-profiel buitengewoon zelden voorkomt, is de kans klein dat een prosecutor’s fallacy een foute beslissing veroorzaakt. In de zaken Ina Post, de Puttense moordzaak, de Schiedammer parkmoord en de Zes van Breda speelden de bekentenissen een grote rol bij het ontstaan van een mogelijke rechterlijke dwaling.’
Marijke Malsch: ‘Door de voortschrijding van de DNA-technieken kun je steeds makkelijker DNA-profielen maken uit miniem lichaamsmateriaal. Je krijgt dus steeds meer onvolledige profielen en mengprofielen van meerdere personen. Die zijn heel moeilijk te duiden. Je kunt erin zien wat je erin wílt zien, bijvoorbeeld het profiel van de verdachte. Dat bevordert tunnelvisie. Rechters die te weinig tijd hebben om er goed naar te kijken, nemen dan misschien de conclusie van politie en het NFI zó over.’
Redeneerfout
Driekwart van de rechercheurs, officieren van justitie en rechters die meededen aan het onderzoek naar de begrijpelijkheid van DNA-rapporten bezondigt zich aan de prosecutor’s fallacy. Dat is de redeneerfout waarbij oorzaak en gevolg worden omgedraaid. Bijvoorbeeld: er is een match, dus de verdachte is de donor van dit DNA-spoor. De juiste redenering is: als de verdachte de donor is van het bloedspoor, dan is het nagenoeg zeker dat ik deze match constateer. Door het omdraaien van het eerste en het tweede zinsdeel wordt de kans dat de verdachte het DNA-materiaal heeft achtergelaten te hoog ingeschat. Wat in het voordeel werkt van de aanklager die uit is op een veroordeling.
(Dit artikel verscheen in het Advocatenblad van april 2014)