Doorvaren na aanvaring

Kun je het een IJsselmeerschipper kwalijk nemen dat hij niet in het Wetboek van Koophandel kijkt als hij 1800 meter buiten de kust mensen hoort schreeuwen? Je zou denken van niet. Zelf heb ik in de bijna veertig jaar dat ik jurist ben nooit eerder door dit wetboek gebladerd. Het is een oud monument met veel gesloten vertrekken. Een groot deel van de bepalingen is letterlijk vervallen en het is eigenlijk een wonder dat dit curiosum nog overeind staat. Maar die schipper was een goede aanleiding om het wetboek te bekijken.

Kennelijk voorziet het wetboek nog steeds in een behoefte. Maar niet die van de schipper van het motorvrachtschip dat op 27 november 2015 op het IJsselmeer voer door de vaargeul tussen Lemmer en Urk. Het woei hard – 5, 6 of misschien zelfs 7 Beaufort. Het ongeladen schip kon op de hoge golven van de binnenzee amper koers houden.

Tegen zes uur ’s avonds zei een deksman op het schip tegen de kapitein dat hij geschreeuw hoorde van mensen. Op 1800 meter uit de kust kon dat alleen komen van een boot in nood. De schipper zag een klein lichtje in het water, verminderde de snelheid tot 10 km/u (5,4 knopen), voer langs een gezonken motorjacht, waarschuwde de Centrale Meldpost IJsselmeer en… voerde de snelheid weer op.

Een schip verderop was te laat om iets te kunnen doen. De eerste opvarende van het gezonken motorjacht – een 68-jarige Amsterdammer – werd de volgende dag gevonden. Het lichaam van de tweede – de 67-jarige Groninger Gijs Bakker – werd pas op 5 januari door de politie uit het IJsselmeer gevist. Volgens de politie was het jacht overvaren. Maar of dat gebeurde vóór- of nadat het schip verging, was niet duidelijk. Wat zullen de klotsende senioren hebben gedacht toen de redding nabij leek, maar het schip toch doorvoer?

 

Varen zonder licht

Op de zitting bij de Rechtbank Noord-Nederland, die hem een taakstraf van 180 uur oplegde, vertelde de doorvarende schipper wat zijn overwegingen waren geweest. Kort daarvoor had deskundige H. Bergsma uitgelegd dat de schipper op zijn minst een reddingspoging had kunnen ondernemen. Bijvoorbeeld door zijn manschappen met de bijboot naar de drenkelingen te laten roeien, door lijnen met boeien uit te werpen of door een bocht van 360 graden te maken en opnieuw langs de verdrinkende mannen te varen. Volgens de schipper kon dat niet zonder zichzelf en de bemanning in gevaar te brengen. Denk aan de storm, de hoge golven en het gebrek aan diepgang. Bovendien, zo bekende hij, was er geen werkende schijnwerper aan boord.

De rechtbank laat in het midden of de twee ook waren verdronken als de schipper zich wél had gehouden aan artikel 785 lid 1 van het Wetboek van Koophandel, waarin het volgende staat: ‘De schipper is verplicht aan personen, die in gevaar verkeeren, en in het bijzonder, als zijn schip bij eene aanvaring betrokken is geweest, aan de andere daarbij betrokken schepen en de personen, die zich aan boord dier schepen bevinden, de hulp te verleenen, waartoe hij bij machte is zonder zijn eigen schip en de opvarenden daarvan aan ernstig gevaar bloot te stellen.’

De veroordeelde schipper heeft zich meer bekreund om het lot van zijn schip, zijn bemanning en het varen zonder werkende schijnwerper dan om het stoffige, maar allerminst obsolete, wetsartikel met de maritieme variant van doorrijden na aanrijding. Het kan natuurlijk ook zijn dat hij iets aan boord had dat niet ontdekt mocht worden. Dan vaar je – wetboek of niet – natuurlijk door. Dat snappen Gijs Bakker en de verdronken Amsterdammer ook wel.

 

ECLI:NL:RBNNE:2018:803

Artikel 785 Wetboek van Koophandel

Dit blog verscheen ook bij Mr.