‘Ik heb veertig jaar lang gehoord dat fraude en corruptie toenemen en heb mij er steeds meer over verbaasd dat de respons van de overheid daarop zeer gering is,’ schrijft forensisch accountant Arthur de Groot in ‘Waarheidsvinding – financieel forensisch feitenonderzoek, een vak apart’.
Volgens de overheid zijn de criminaliteitscijfers weliswaar niet best, maar is het kwaad beheersbaar en blijven de gevolgen voor de maatschappij binnen de perken. Toen hij nog directeur was van het Institute for Financial Crime (IFFC) heeft De Groot veel gesprekken gevoerd met allerlei bestuurders. Zijn verontwaardiging over ‘zo veel lichtzinnigheid en bestuurlijke arrogantie’ is in die gesprekken alleen maar toegenomen.
Cijfers zeggen lang niet alles. Sterker nog, er zijn niet eens cijfers over financieel-economische criminaliteit (finec). De Groot vindt dat de overheid faalt en het probleem bagatelliseert. Alleen al daarom zou één fraudebestrijdingsorgaan wenselijk zijn. (Een pleidooi dat ook te vinden is in dit standaardwerk over fraude en fraudebstrijding).
De Groot weet hoe de gevoeligheden liggen in Den Haag, waar ministeries nooit macht willen afstaan. Daarom staart hij zich niet blind op het idee van de Nationale Fraude Autoriteit, dat de parlementariërs Sharon Gesthuizen (SP) en Foort van Oosten (VVD) in 2014 lanceerden. Het bestaande Financieel Expertise Centrum zou kunnen worden uitgebouwd tot een kenniscentrum door ervaringsdeskundigen uit de private sector toe te voegen, schrijft hij.
Het mede door hem opgerichte IFFC ziet hij kennelijk niet als geschikte kandidaat, terwijl het toch een belangrijk centrum is voor publiek-private samenwerking in de bestrijding van finec. In navolging van het Engelse Economic Crime Plan zou het Nederlandse kabinet met een soort finec-regeerakkoord moeten komen, suggereert de auteur.
Het Britse Royal United Services Institute (RUSI) onderstreept het gelijk van De Groot als het gaat om het bagatelliseren van de impact van finec. Het RUSI ziet finec zelfs als A Silent Threat, omdat het een bron is van terrorismefinanciering. Financieel-economische criminaliteit bedreigt dus niet alleen onze financiële, maar ook fysieke veiligheid.
Een vak apart
In het boek beschrijft De Groot aan de hand van (zaken uit) zijn veertigjarige loopbaan wat goed financieel forensisch feitenonderzoek is. Hij nam eind mei afscheid als forensisch accountant bij Deloitte en wil met dit boek vooral laten zien dat zulk onderzoek doen een vak apart is.
Tot veertig jaar geleden was forensisch feitenonderzoek een kwestie van strafrechtelijk onderzoek naar met name belastingfraude. De regels daarvoor lagen wettelijk vast en de rechter(-commissaris) hield toezicht. De overheid heeft echter onvoldoende capaciteit – zowel handjes als hersenen – om alle finec aan te pakken. Al snel deden particuliere onderzoekers hun intrede en die vormen inmiddels de grote meerderheid van de onderzoekers op de particuliere markt.
Aanvankelijk waren het vooral forensisch accountants, die in hun opleiding enige onderzoeksvaardigheden hebben meegekregen. In de loop van vier decennia zijn er allerlei andere soorten private onderzoekers bij gekomen, met minder duidelijke onderzoeksmethodieken. Zo zijn de laatste jaren advocaten feitenonderzoek gaan doen voor hun cliënt. In de maatschappij bestaan grote twijfels aan de waarde van zulk ‘zelfonderzoek’. Want laten de advocaten, die de belangen van hun klant moeten behartigen, geen belastende feiten weg?
Reguleer beroep
De Groot stoort zich aan de vaagheidsvinding, waarin feitenonderzoek soms uitmondt. Hij leent de term van NRC-journalist Tom Jan Meeus, die deze bezigde voor de ruim 700 pagina’s onderzoeksbevindingen over de vraag wat de overheid precies had afgesproken met drugscrimineel Cees Helman, of er inderdaad geen bonnetjes waren en of het ministerie de zaak in de doofpot probeerde te stoppen. Het antwoord ontbrak. De Groot: ‘Zijn er in de deal wellicht afspraken gemaakt die nog steeds niet naar buiten mogen komen?’
De Groot’s boek bevat geen onthullingen, omdat de auteur gebonden is aan zijn geheimhoudingsplicht. De waarde schuilt ’m in de beschrijving van hoe je goed onderzoek doet en dat De Groot hiervoor vooral zijn eigen ervaringen gebruikt.
Het ligt voor de hand dat de auteur – na te hebben geconstateerd dat er allerlei vrije vogels op de lucratieve onderzoeksmarkt zijn verschenen – pleit voor regulering van het beroep. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door de (opleidings)eisen van het Nederlands Register van Gerechtelijk Deskundigen RGD uit te bouwen.
Heeft dat kans van slagen? Er zijn al meerdere pogingen mislukt om het beroep te reguleren. Vandaar dat ik persoonlijk meer geloof in regulering van enkele soorten onderzoek. Maar ik ben de auteur niet.*
*) Ik heb het boek echter wel geredigeerd.
Meer informatie: ahmdgt@gmail.com