Moeten rechters hun toga oplichten om gezag te behouden of heroveren? En zal de aanblik van wat zich onder de rechterlijke robe bevindt dat gezag ook daadwerkelijk bevorderen? Deze vragen worden opgeroepen door het onlangs verschenen WRR-rapport Speelruimte voor transparante rechtspraak. Het is een prachtig rapport, waarin het doorgaans vage begrip transparantie, vanuit diverse theoretische en praktische perspectieven wordt verkend. De auteurs maken duidelijk dat de rechterlijke macht gezag moet verdienen. En dat dat kan met meer openheid, omdat die bijdraagt aan de zichtbaarheid, de begrijpelijkheid en de bekritiseerbaarheid van de rechtspraak. Daarbij moet de rechtspraak de grenzen opzoeken. Maar waar ligt de grens?
Laat ik om te beginnen zelf transparant zijn en aangeven hoe dit stuk is ontstaan. Een discussie tijdens de Nacht van de Rechtsstaat eind vorig jaar deed bij mij het besef ontkiemen dat het volk meer wil zien en beter wil begrijpen hoe beslissingen tot stand komen. Waarom publiceren wij in Nederland geen dissenting opinions? Waarom bestaat het geheim van de raadkamer nog? De media staan met camera’s te dringen op de trappen van het paleis van justitie. Media en kijkers vinden TV-series over de rechtspraak of de Rijdende Rechter niet genoeg.
Uit onderzoek van Albert Klijn en Marnix Croes blijkt dat documentaires á la De Rechtbank de kloof tussen burger en rechtspraak niet duurzaam verkleinen. Hoewel dit soort publiciteit wel kan bijdragen aan een adequate beeldvorming vinden Klijn en Croes het volgende minstens zo belangrijk: ‘Doe het goede en doe het goed.’
Maar wat doen rechters dan? Ze laten de partijen aan het woord en stellen vragen. En proberen zo stoïcijns mogelijk te blijven als zij onder schot worden genomen door cameralieden. Volgens de nieuwe Pers-richtlijn mogen camera’s vaker de zaal in. Maar verder dan de zaal komen ze niet. Waarom houden de rechters hun core business – een oordeel vellen – verborgen?
De talrijke gerechtelijke dwalingen roepen de vraag op hoe rechters tot hun oordeel komen? Hoe gaan zij om met de verklaringen van experts? Snappen zij die wel? En hoe komt de rechter tot de overtuiging dat de verdachte al dan niet schuldig is? Zouden rechters dus niet moeten cameraadkameren, ofwel: overleggen over hun beslissing met een camera erbij? Bijvoorbeeld in één op de duizend, door het lot aangewezen, zaken? Dat lijkt mij vaak genoeg om een beeld te geven van wat rechters nu echt doen en hoe ze tot hun overtuiging en oordeel komen.
Ik besloot een blog te schrijven over het cameraadkameren op basis van recente literatuur. Mijn preciese standpunt zou gaandeweg vorm krijgen. Ik had al snel een stapeltje boeken en prints op mijn bureau. Eén daarvan is de recent verschenen master-scriptie van juriste en gedragswetenschapper Simone Wevers. Zij belicht in De overtuiging van de strafrechter de psychologische kanten van beslissen. De mens zoekt daarbij – simpel gezegd – in zowel bewuste als onbewuste processen naar consistente verhalen.
Wevers komt tot eenzelfde conclusie als kritische rechtspychologen als Van Koppen, Crombag en Wagenaar: ‘Door te veel te vertrouwen op de rechterlijke overtuiging riskeren we (…) dat de rechter vooral in zaken met weinig of conflicterend bewijs te gemakkelijk overgaat tot een veroordeling.’
De auteur komt met voorstellen om dit te ondervangen. Het voert te ver om daar nu op in te gaan. Maar het komt erop neer dat een uitgebreide motivering van het vonnis niet voldoende is. Aan Wevers kan ik dus argumenten ontlenen om in het hoofd van de rechters te willen kijken. Of in ieder geval in de raadkamer.
En toen kwam medio januari het WRR-rapport uit. Ik heb de 500 pagina’s vooral doorgelezen op zoek naar informatie over mijn thema. Daarbij stuitte ik op nogal wat argumenten tegen cameraadkameren: hoe bescherm je de privacy van de betrokkenen, inclusief de rechters? Gaan de rechters zich niet anders gedragen en gaat dat niet ten koste van de oordeelsvorming? Gaan de media de beelden niet vertekenen? En maken beelden het proces niet te emotioneel?
De zware contra-argumenten worden naar voren gebracht in de beschouwingen over de camera in de rechtszaal. Maar zij gelden ook voor het cameraadkameren. Het interessantste argument tegen mijn idee beschrijft onderzoekster en plaatsvervangend rechter Marijke Malsch: het proces is in Nederland zo schriftelijk dat je de zitting als toeschouwer niet kunt volgen. En, zo voeg ik eraan toe, dat geldt ongetwijfeld ook voor de beraadslagingen van de rechters. Dus als er niets verandert zal een camera in de raadkamer het begrip niet vergroten.
En dan valt mijn oog op een column van Peter Klerks over transparante rechtshaving (in: Tijdschrift voor de Politie nr. 7/12): ‘Politiemensen waren als uniformdragers ooit redelijk anoniem, maar wie werkt in de publieke ruimte weet dat iedere omstander tegenwoordig een filmcamera bij zich draagt. Het Internet dwingt ultieme transparantie af…’ Het is volgen Klerks een uitdaging voor de politie om daar professioneel mee om te gaan.
Omstanders zijn er niet in de raadkamer. Maar ik vermoed dat het internet op termijn ook hier ultieme transparantie afdwingt. Het is een uitdaging voor de rechterlijke macht om daar professioneel mee om te gaan. En voor rechters is die uitdaging veel groter dan voor de politieagent, omdat de rechtspraak visueler moet worden om de oordeelsvorming te kunnen volgen. Het zal daarom misschien nog een generatie duren voordat het zo ver is. Maar het lijkt me goed dat er nu al over deze transparantiegrens wordt nagedacht.