Twee veelgehoorde bezwaren tegen het Shell-CO2-reductievonnis zijn dat de Rechtbank Den Haag te veel aan politiek doet (te veel op de stoel van de wetgever gaat zitten) en de mensenrechten veel te ver oprekt. Is dat wel zo? Helaas beslaat het vonnis 26.579 woorden en kun je zeker van leken niet verwachten dat zij die tekst helemaal doorploegen. Ik heb dat wel gedaan en begrijp nu hoe de Rechtbank bij het opmerkelijke minderingsgebod komt.
Mijn conclusie is dat de rechtbank een vordering van klimaatactivisten, die bij haar aan de bel trokken, heeft getoetst aan een open Nederlandse norm, die mede is ingevuld aan de hand van mensenrechten. De rechtbank gebruikt voor de invulling verdragen, bepalingen, grondrechten, principes en richtlijnen die tot stand zijn gekomen na een politieke afweging in de daarvoor bestemde gremia.
Zorgvuldigheidsnorm
De Vereniging Milieudefensie, zes andere organisaties en 17.379 individuen vinden dat Royal Dutch Shell (RDS) verplicht is de aan haar toe te rekenen CO2-uitstoot te beperken en zo bij te dragen aan het voorkomen van gevaarlijke klimaatverandering op grond van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 BW. In dat wetsartikel staat dat iemand onrechtmatig kan handelen door:
- inbreuk te maken op een recht;
- iets in strijd met een wettelijke plicht te doen of na te laten;
- iets te doen of na te laten in strijd met ‘hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt’.
Deze norm heeft de Hoge Raad in 1919 geïntroduceerd in een bedrijfsspionagezaak tussen drukker Max Lindenbaum en zijn concurrent Samuel Cohen. Nergens in de wet stond dat Cohen een bediende van Lindenbaum niet mocht omkopen om bedrijfsgeheimen door te spelen. Maar de spionage schuurde natuurlijk wel met het rechtsgevoel.
De ‘ongeschreven’ norm staat in het Burgerlijk Wetboek, maar heet ongeschreven omdat de norm moet worden ingevuld naar gelang de feiten en omstandigheden. Denk aan Maastrichtenaar Matthieu Duchateau. Op 23 februari 1961 stapte hij in Café De Munt, aan de Amsterdamse Singel, in het schemerdonker in een gat voor de deur van de WC. Een bevoorrader van Coca Cola, ene Sjouwerman, had het luik van de voorraadkelder open laten staan. Duchateau blesseerde zich en eiste een schadevergoeding van Coca Cola.
De Hoge Raad verdeelde de schade in 1965 50:50 over beide partijen. De Maastrichtenaar had beter moeten opletten en Sjouwerman had het gat beter moeten barricaderen. Niet met een paar kratjes, maar met een paar stoelen. Volgens de Hoge Raad hangt de aansprakelijkheid van Sjouwerman af van:
- de waarschijnlijkheid dat iemand niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht neemt;
- de grootte van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan;
- de ernst van de gevolgen die daaruit kunnen voortvloeien;
- de inspanningen om adequate veiligheidsmaatregelen te nemen.
Taak rechter
Terug naar Shell. Milieudefensie c.s. hebben de Rechtbank Den Haag gevraagd de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm in te vullen aan de hand van
- bovengenoemde ‘Kelderluik-criteria’;
- de mensenrechten (in het bijzonder het recht op leven respectievelijk ongestoord gezinsleven);
- soft law, zoals de door RDS onderschreven UN Guiding Principles on Business and Human Rights, het UN Global Compact en de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
De rechtbank zegt dat het de rechtsvormende taak van de rechter niet te buiten gaat als de rechtbank oordeelt over de vermeende rechtsplicht van RDS en de vorderingen die daarop zijn gebaseerd. ‘Dat is bij uitstek de taak van de rechter.’ (4.1.3) Onder punt 4.4.2 geeft de rechtbank aan welke veertien factoren zij vervolgens betrekt bij de invulling van de zorgvuldigheidsnorm:
- de beleidsbepalende positie van RDS in de Shell-groep;
- de CO2-uitstoot van de Shell-groep;
- de gevolgen van CO2-uitstoot voor Nederland en het Waddengebied;
- het recht op leven en een ongestoord gezinsleven van de Nederlandse ingezetenen en de inwoners van het Waddengebied;
- de UN Guiding Principles;
- de controle en invloed van RDS op de CO2-uitstoot van de Shell-groep en haar zakelijke relaties;
- wat ervoor nodig is om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen;
- mogelijke reductiepaden;
- de dubbele uitdaging om gevaarlijke opwarming van de aarde tegen te gaan en te voorzien in de vraag naar energie van de groeiende wereldbevolking;
- het ETS-systeem en andere, elders ter wereld geldende ‘cap and trade’-emissiestelsels, vergunningen en lopende verplichtingen van de Shell-groep;
- de effectiviteit van de reductieverplichting;
- de verantwoordelijkheid van staten en de samenleving;
- de bezwaarlijkheid voor RDS en de Shell-groep om aan de reductieverplichting te voldoen; en
- de proportionaliteit van de reductieverplichting van RDS.
Mensenrechten opgerekt?
In bovenstaand rijtje duiken ze op onder punt 4: de mensenrechten. Toen in 1950 respectievelijk 1966 het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Internationale Verdrag tot bescherming van Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR) van de VN in het leven werden geroepen, was het broeikasprobleem nog niet in beeld.
In 2019 zei de Hoge Raad in het geruchtmakende Urgenda-arrest dat ‘verdragsstaten’ op grond van het EVRM het hunne moeten doen om klimaatschade te beperken. De Hoge Raad denkt er niet als enige zo over: het VN-Mensenrechtencomité legt het IVBPR in gelijke zin uit. (4.4.10) Verdragsstaten zijn staten die zich hebben aangesloten bij het EVRM en het IVBPR. Maar Shell is geen staat; daarom is de Koninklijke Olie bijvoorbeeld ook niet gebonden aan het Verdrag van Parijs.
Om die reden beroepen Milieudefensie c.s. zich niet op deze verdragen, maar op artikel 6:162 BW. Zij halen mensenrechten, klimaatakkoorden, principes en richtlijnen erbij om de ongeschreven maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm in te vullen. Zo zijn in de ‘internationaal breed gedragen’ UN Guiding Principles de verantwoordelijkheden van staten én bedrijven voor de naleving van mensenrechten te vinden. (zie onder meer 4.4.15)
Op haar website schrijft Shell dat zij ‘committed’ is ‘to respecting human rights as set out in the UN Universal Declaration of Human Rights and the International Labour Organization Declaration on Fundamental Principles and Rights at Work’. Het recht op leven en gezinsleven zijn ook opgenomen in de Universal Declaration.
In haar ‘Responsible Investment Annual Briefing’ van april 2020 schrijft Shell aan haar investeerders dat het de klimaatambities heeft aangescherpt: 30 % in 2035 (was 20 %) en met 65 % in 2050 (was 50 %). De klimaatambities van Shell zijn echter vrijblijvend en nog te afhankelijk van wat de concurrentie doet. (4.5.2)
Volgens de rechtbank heeft Shell een eigen verantwoordelijkheid om de CO2-uitstoot te reduceren, dus los van wat andere partijen (moeten) doen. Er bestaat ‘brede internationale consensus’ over dat de CO2-uitstoot in 2030 met 45% ten opzichte van 2019 moet worden gereduceerd om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 graad. (4.4.32) Maar als Shell vasthoudt aan haar huidige concernbeleid dreigt zij haar rechtsplicht te schenden.
Tanken bij Shell
De rechtbank zegt op basis van internationale normen, afspraken, principes, richtlijnen en Shells eigen commitment als het ware: je moet langzaam stoppen met roken en over negen jaar 45 procent minder sigaretten opsteken en verkopen dan je in 2019 deed.
Handelen u en ik nu onrechtmatig als wij benzine tanken? Nee. De rechtbank zegt dat Shell op dit moment niet onrechtmatig handelt en consumenten zijn geen partij bij het vonnis.
Dit blog verscheen als artikel op Accountant.nl. For English version click here.
Meer informatie
Vonnis Rechtbank Den Haag tegen Royal Dutch Shell
Artikel 6:162 BW
Universal Declaration of Human Rights
Shell’s commitment aan mensenrechten